
Jurisprudentie
BD9584
Datum uitspraak2008-08-06
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5446 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5446 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAZ-uitkering: minder dan 25% arbeidsongeschikt. CBBS. Nadere motivering in hoger beroep.
Uitspraak
06/5446 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 6 september 2006, 05/658 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft H.J.C. Braamhaar, accountant te Wierden, een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 25 juni 2008, waar partijen - appellant met schriftelijk bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij het besluit van 20 december 2004 heeft appellant geweigerd aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, onder de overweging dat betrokkene aansluitend aan de wachttijd op 23 december 2004 minder dan 25% arbeidsongeschikt was.
Bij besluit van 26 april 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 20 december 2004 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
2.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant evenwel de arbeidskundige aspecten van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende onderzocht dan wel het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Dit is, aldus de rechtbank, ook het geval nadat appellant gedurende de beroepsprocedure een nadere onderbouwing heeft gegeven voor zijn besluit met behulp van de zogenoemde nieuwe release van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), bevattende een aanpassing van het CBBS naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN: AR4716, 4717, 4718, 4719, 4721 en 4722).
2.3. De rechtbank heeft in dit kader, samengevat weergegeven en voor zover van belang, overwogen dat de geautomatiseerde vergelijking door het CBBS bij zogeheten matchende beoordelingspunten (in het geval van betrokkene) niet alle mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid vindt.
2.4. Voorts ontbreken naar het oordeel van de rechtbank ook ten onrechte signaleringen in gevallen dat in een functie sprake is van een zogeheten bijzondere belasting. Het kan daarbij immers, aldus de rechtbank, gaan om een belasting die zwaarder kan zijn dan de normaalwaarde.
2.5. De rechtbank acht de door het CBBS verrichte geautomatiseerde vergelijking niet betrouwbaar, in die zin dat deze onvoldoende zekerheid geeft of (een) betrokkene op de punten die worden vergeleken daadwerkelijk geschikt is te achten voor de geselecteerde functies.
2.6. Ook ten aanzien van de zogeheten niet-matchende punten is volgens de rechtbank in verband met het zich voordoen van bijzondere belastingen onvoldoende duidelijk gemaakt - door de arbeidsdeskundige - dat in de functies de mogelijkheden van betrokkene niet worden overschreden.
3.1. Appellant heeft in een uitvoerig beroepschrift uiteengezet dat en waarom hij zich met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit niet kan verenigen.
3.2. Appellant heeft in een later stadium naar voren gebracht dat de Raad op 12 oktober 2006 een aantal uitspraken heeft gedaan over het aangepaste CBBS-systeem - naast de door appellant genoemde uitspraak met LJN AY9971 gaat het om de uitspraken AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980 -, waarin de Raad heeft geoordeeld dat met de aange-brachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals vastgesteld in de voornoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven doch dat alle door het systeem aangebracht signaleringen dienen te worden voorzien van een afzonderlijke toelichting waarbij voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk kan zijn. Die nadere toelichting is met een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 november 2006 in het geding gebracht.
4.1. De Raad deelt de analyse van appellant. De Raad heeft in zijn genoemde uitspraken van 12 oktober 2006 blijk gegeven van het oordeel dat met de naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte systeem-aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, in voldoende mate zijn opgeheven.
4.2. De Raad heeft het genoegzaam aannemelijk geacht dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke over-schrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde, welke zich doorgaans zullen kunnen voordoen indien hij door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde, alle onderkent en signaleert.
5.3. De rechtbank kan aldus niet worden gevolgd in haar oordeel dat de meest fundamentele bedenkingen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 tegen het CBBS heeft geformuleerd, ook nog gelden voor de nieuwe release van het CBBS.
5.4. De Raad constateert dat appellant in de fase van het beroep alsnog een toelichting heeft verstrekt bij de mogelijke overschrijding van een enkel belastingspunt, maar is van oordeel dat pas de van de zijde van appellant - uiteindelijk in hoger beroep - verstrekte toelichtingen op de geschiktheid voor betrokkene van de bij de schatting gebruikte functies toereikend zijn te achten. In dit verband overweegt de Raad, naar aanleiding van hetgeen de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld, dat hij in zijn uitspraak van 1 februari 2008, LJN: BC3237, heeft overwogen dat hij onvoldoende aanknopingspunten heeft om zijn hiervoor weergegeven oordeel over het aangepaste CBBS niet langer juist te achten vanwege het gebruik van het begrip bijzondere belasting.
5.5. De Raad stelt vast dat het Uwv in reactie op de kritiek van betrokkene op de weergave van de functies in het CBBS terecht heeft verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2006, LJN AY6390, waarin is overwogen dat in beginsel van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens dient te worden uitgegaan. In het onderhavige geval is dit naar het oordeel van de Raad niet anders.
5.6. De Raad overweegt voorts nog dat het maatmaninkomen van betrokken terecht op basis van de fiscale winst van de drie boekjaren voorafgaande aan het intreden van de arbeidsongeschiktheid is berekend en dat er geen aanleiding bestaat om de hoogte van het maatmaninkomen voor onjuist te houden.
6.1. De Raad komt tot de slotsom, nu uit het vorenoverwogene volgt dat hij zich in overwegende mate niet kan stellen achter hetgeen de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld met betrekking tot het aangepaste CBBS, dat aanleiding bestaat om de aangevallen uitspraak te vernietigen, met uitzondering evenwel - in verband met het onder 5.4 overwogene - van de veroordeling van het Uwv tot vergoeding van griffierecht.
6.2. Nu het bestreden besluit eerst in de fase van het hoger beroep van een juiste grond-slag en toereikende onderbouwing is voorzien, bestaat er voorts aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, zij het onder instandlating van de rechtsgevolgen ervan.
7. De Raad acht tot slot termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is beslist omtrent vergoeding van griffierecht;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) W.R. de Vries.
BP